Vroeger was alles beter zeiden mijn broers en ik regelmatig een beetje spottend wanneer mijn moeder weer een opmerking over vroeger had. ‘Vroeger deden we het zo niet hoor, vroeger kreeg je gewoon klappen thuis wanneer je een grote mond opzette’, zei ze.
Op dit moment ga ik het begrijpen dat ze teruggreep naar vroeger. Vroeger waren heel veel dingen nog normaal.
Je was gewoon gezond, als je niet ziek was. Dit wist je zonder een test.
Je was een meisje of een jongen wanneer je zo geboren was.
Ouders waren samen. In plaats van moeder met de nieuwe vriend en vader met zijn nieuwe vrouw.
Vader en moeder hadden dezelfde achternaam omdat ze getrouwd waren.
Je moest gewoon werken voor geld, in plaats dat het je gegeven werd door ouders, of een instantie.
Je at gewoon jodenkoeken, negerzoenen en bokkepoten.
(Nu mogen die bokkepoten nog wel, maar ik spreek maar vast voor over een jaar of vijf wanneer de bok zich gediscrimineerd gaat voelen en dit niet meer zo genoemd mag worden.)
We gingen naar de slager en soms was het gehakt dan op.
We moesten dan op zoek naar een ander stuk vlees voor die dag. In plaats van enorme overschotten die worden weggegooid.
Je rook gewoon aan het vlees of het nog goed was, in plaats van het weg te gooien omdat de datum dit aangeeft.
Dit vlees kregen we in een mini plastic zakje, waarbij we niet hoefden te denken aan het klimaat. Dit in tegenstelling tot de enorme verpakkingen om het stukje kipfilet vandaag.
Als kind verveelden we ons de pieten, maar lieten dat niet merken, omdat er anders wel een werkje kon worden gezocht om de verveling te doorbreken. Zonder vermaakt te hoeven worden, omdat we misschien een emotioneel trauma zouden ontwikkelen.
Buiten de deur eten deden we praktisch nooit. Als je dan überhaupt naar een terras zou gaan om wat te drinken, dan wist je dat iedereen gewoon gekleed zou zijn. Nu weet ik als volwassen persoon zelfs soms niet waar ik kijken moet, als aan de ene kant iemand bijna in haar onderbroek (ouderwets woord voor slip, boxer e.d. )zit. Of aan de andere kant een boezem haast open op tafel ligt.
Je wist ook gewoon hoe iemands gezicht er echt uitzag. Sproeten, pukkels, rimpels, scheve tanden, alles was er. Nu wordt het gezicht in tegenstelling tot het lichaam vaak bedekt. Met kapje, ja, maar vooral door een laagje make-up, waardoor de persoon zonder make-up niet eens meer te herkennen is en er bijna geen verschil meer is tussen de dames. Lippen waren dun, dik of middelmatig. Ik kijk om mee heen en zie het ene naar het andere duckface verschijnen. Selfies makend met gestylde extensions en een zonnebril half op het neusje, waar ik ook niet van weet of het er van nature zo uitzag.
Liedjes zongen we ook gewoon op school en thuis. Toemba, toemba toemba toemba, toemba toemba toembaaa… In het bos, in het bos lopen indianen… Oeh dat mag misschien niet meer, die indiaan kan zich gediscrimineerd voelen.
Veel mensen zitten in een identiteitscrisis. Waar zou dat door komen?
Even spontaan een bakkie ergens, kan alleen met een code. Een code die gezondheid moet bewijzen en jou of mij niet mee laat doen.
Ik vind het soms, wanneer ik om me heen kijk en vergeet dat mijn hoop ligt in Jezus Christus, een enge wereld geworden.
Normaal mag niet meer. Zelfs als je normaal wil, ben je niet normaal, discrimineer je en ben je liefdeloos of veroordelend. Want die persoon die het zo moeilijk heeft, zou op jouw steun en bijstand moeten kunnen rekenen.
Mama, ik ga je begrijpen. Ik snap nu soms waarom je de dingen van vroeger beter vond.
En nu ik dit schrijf hoor ik de stemmen… Want wie en wat dan ook mag vinden. Hoe alles zogenaamd geaccepteerd moet zijn. Hoe iedereen elkaar in welke hoedanigheid dan ook moet accepteren. Wanneer we zeggen dat het normale fijn was, zetten we onszelf bijna automatisch in het hoekje van?
Er zijn heus dingen beter geworden…, maar soms kan ik terug verlangen, naar het enorme overzichtelijke leven van toen ik 10 was.
Gelukkig weet ik iedere dag dat ik geborgen ben in Jezus Christus. En jij?