Onrustig is mijn hart.
Wanneer ik in de wereld kijk met het nieuws over lockdowns, de toenemende druk op de zorg of wanneer ik lees over wel of geen prik. Ik lees over de schuldvraag van de oplopende ziektecijfers, de terugkerende vragen over of ze mensen zullen uitsluiten. Het uitsluiten dat nu al gebeurd, voor mensen die geen prik willen, zich willen laten testen of een herstelbewijs kunnen laten zien, dan word ik onrustig in mijn hart. Wanneer ik dit beschrijf wordt mijn hart ter plekke onrustig.
Verschillende verhalen komen er voorbij van mensen. Ik vertel er een paar…
Ik spreek een man. Hij vertelt mij dat hij eindelijk zijn leven op de rails krijgt na veel jaren. Door gezond te eten en te sporten. Hij kan nu stoppen met zijn insuline spuit en zijn suikerniveau is op peil. Dolgelukkig is hij, dat zijn gezondheid zo vooruit is gegaan. Hij heeft nog geen eigen huis, maar geniet van de dingen die hij meemaakt in het opvanghuis. Dan komt het moment dat hij niet meer naar die sportschool mag. Hij moet een code laten zien, en die heeft hij niet. Zijn vrijheid wordt beroofd. Eindelijk was hij gezond bezig en de overheid heeft nu iets bedacht waardoor hij wordt beperkt in zijn vrijheid. Omdat hij een code mist en hij niet kan ‘bewijzen’ dat hij gezond is. Zijn natuurlijke vrijheid wordt ingeperkt. Hij vertelde mij, erover na te denken om het virus expres ergens op te willen lopen. Dan kan hij de code krijgen en heeft hij voor even in elk geval, zijn vrijheid terug. Onrust in zijn hart.
Ik spreek een vrouw. Ze houdt van haar vrijheid, die bestaat uit dagjes uit, een kopje koffie hier en een appelgebakje daar. Ze is haar vrijheid kwijt. Ze kan op de meeste plekken niet meer naar binnen. Ze heeft geen code om te laten zien dat ze gezond is. Zelfs op veel christelijke evenementen wordt die code gevraagd. Haar wereld stort in. ‘Hoe moet ik nu nog genieten van het leven als ik word ingeperkt in wat ik wil? Moet ik dan toch maar doen wat ze van me vragen? Een prikje halen, al wil ik dat zelf niet? Dan heb ik mijn vrijheid weer terug.’ Zijn haar gedachten.
Ik spreek een man. Hij vindt niet, dat mensen worden beperkt in hun vrijheid door de maatregelen. Hij vindt juist dat de mensen zelf een keuze hebben. Er alleen gevolgen zijn aan hun keuze. Wil je een code? Dan moet je een prikje of een testje halen of bewijzen dat je genezen bent. Wil je dat niet, dan is het gevolg dat je er niet in mag. Allemaal goede redenen, om de bewegingsvrijheid van die ander, die er wel voor heeft gekozen een code te krijgen, in stand te houden, is zijn mening. Het raakt hem niet persoonlijk. Hij heeft zijn prik gehad en kan doen en laten wat hij wil. Alleen voor zijn kinderen maakt hij zich zorgen. Wat zal voor hen de toekomst zijn?
Weer een ander, waaronder ook de overheid, vindt dat er een groep de schuldige is van de druk op de zorg. Dit zijn dan de mensen die geen prikje hebben gehad. Zij zijn de schuldigen van ‘hun’ nu ingeperkte vrijheid. Die overheid die over ons gesteld is. Die rust en kalmte zou moeten kunnen brengen. Brengen een ‘schuldige.’
Allemaal verhalen van onrust, onveiligheid en machteloosheid.
Dan lees ik een ander verhaal, het verhaal van Daniël. Daniël was een man van God. Hij diende de Heer en de koning. Hij gaf de koning respect. Hij regeerde zelfs mee met de koning. De twee andere mederegeerders wisten dat Daniël een slimme man was en een streepje voor had bij de koning. Ze zochten een manier om hem te pakken, omdat ze jaloers waren. Op geen enkele fout konden ze hem betrappen. Hij deed alles goed. Op een dag hadden ze iets slims bedacht. Daniël bad altijd drie keer per dag tot God en deed dat met een open raam. Ze bedachten een goed plan. Het gaat zo: ‘We vragen de koning een wet te ondertekenen, die zegt, dat niemand een vraag mag stellen aan een mens of een god. Alleen aan de koning mogen vragen worden gesteld.’ Dus alleen aan koning Darius mochten ze een vraag stellen. Koning Darius gaat hiermee akkoord. Dat dit enorme gevolgen voor Daniël zou hebben, vergat hij blijkbaar. Het gevolg voor een overtreding van dit verbod, zou de leeuwenkuil zijn.
Daniël hoort deze nieuwe wet en gaat naar zijn huis. Normaal ging hij bij het geopende raam God aanbidden. Mensen konden dat zien en horen. Daniël zal nu wel ergens in zijn kelder gaan bidden, uit angst voor de dood, of uit angst om van zijn vrijheid te worden beroofd. Uit angst voor zijn positie bij de koning, zijn goede baan. Hij zat aan de top! Dan heb je nogal wat te verliezen toch? Nee, er staat iets anders. ‘Toen Daniël van de nieuwe wet had gehoord, ging hij naar huis. De ramen van de bovenkamer van zijn huis waren open en keken in de richting van Jeruzalem. Drie keer per dag knielde hij daar neer. Dan bad hij tot zijn God en prees hij Hem. Dat deed hij nu ook, net zoals daarvoor. De bestuurders gingen met elkaar naar zijn huis en hoorden daar hoe Daniël tot zijn God aan het bidden was.‘(Daniël 6:11-12)
Ha, mooi. Ze konden hem gaan verraden. Heerlijk, hun positie zou beter worden en Daniël kon het veld ruimen. Lekker geregeld mannen. Met een euforisch (stel ik me zo voor) gevoel gingen ze naar de koning.
‘Ze gingen onmiddellijk naar de koning en zeiden tegen hem: “U heeft toch een wet ondertekend dat de komende 30 dagen niemand iets aan een mens of een god mag vragen, maar alleen aan u? En u heeft toch bevolen dat iemand die dat toch doet, in de leeuwenkuil moet worden gegooid?” De koning antwoordde: “Ja, en die wet staat vast. Want elke wet van de Meden en Perzen staat vast en kan niet meer veranderd worden.” Toen zeiden ze: “Mijn heer de koning, Daniël, één van de mannen die als gevangene uit Juda hierheen is gebracht, trekt zich niets van u aan. Hij heeft zich niets van uw wet aangetrokken. Drie keer per dag bidt hij tot zijn God.” (Daniël 6:13-14) Met het verraad degraderen ze Daniël van mederegeerder naar een man die als gevangene in Juda is gebracht.
In plaats dat de koning blij was dat er iemand gepakt werd die zijn wet overtrad, werd hij verdrietig. Hij wilde Daniël koste wat het kost redden, maar de bestuurders kwamen hem even aan de wet herinneren. ‘Koning, u moet zich aan uw wet houden.’
Toen gaf de koning het bevel Daniël te laten halen. En ze gooiden Daniël in de leeuwenkuil. De koning zei tegen hem: “Ik hoop dat de God die jij zo trouw dient, je zal redden!”
Wauw, de koning hoopte zelfs dat Daniël gered zou worden. Die avond at de koning niet en liet zich niet vermaken. Hij was verdrietig. De volgende ochtend rende de koning naar de kuil en vroeg: Daniël, je hebt zó trouw de levende God gediend! Heeft jouw God je van de leeuwen kunnen redden?” Bijzonder dat dit in de koning was opgekomen. Waarom zou je geloven dat God kan redden van de leeuwen? Daniël leefde en zei: “Mijn heer de koning, leef in eeuwigheid! Mijn God heeft zijn engel gestuurd. Die heeft ervoor gezorgd dat de leeuwen mij niets konden doen. Want God weet dat ik onschuldig ben. Ook tegen u, mijn heer de koning, heb ik niets verkeerds gedaan.” (Daniël 6:23)
Halleluja! God heeft ervoor gezorgd dat de leeuwen hem niets konden doen!
Daniël had ontzag voor de Koning. Hij diende hem met respect. Maar zijn vertrouwen op de levende God en ontzag was groter. Hij bleef doen wat hij altijd deed: God aanbidden. Niet stiekem weggedoken in een ondergrondse maar gewoon voor zijn open raam, als altijd.
Hij bleef eerbied hebben voor de koning. Een les voor ons. Eerbied voor degenen die over ons zijn gesteld. Alleen kunnen we niet in alles mee. En moeten we God meer gehoorzaam zijn en Hem aanbidden en de mensen zien en helpen in hun nood.
Ik hef mijn hoofd op naar mijn Schepper en weet dat daar rust te vinden is. We moeten niet bezig zijn met de dingen van de wereld en alles wat voorbij gaat. De wereld met haar begeerte gaat voorbij, maar wie Gods wil doet, blijft tot in eeuwigheid. 1 Joh.2:17
Jezus zei dat we ons nergens zorgen om hoefden te maken. Laten we ons voeden met het Woord over hoe God voor ons zorgt, hoe we de vogels te boven gaan. Of voeden we ons zelf met de onrust van de wereld? Soms heb ik de neiging dat laatste te doen. Het geeft me een schijnveiligheid van controle. Het tegendeel is waar. Alleen maar onrustiger wordt mijn hart.
Bij God vinden we rust. David sprak ook tot zijn ziel: ‘Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij. Vestig je hoop op God, eens zal ik Hem weer loven,
mijn God, die mij ziet en redt.’ Psalm 42:12
Wie in de beschutting van de Allerhoogste woont
en overnacht in de schaduw van de Ontzagwekkende,
zegt tegen de HEER: ‘Mijn toevlucht, mijn vesting,
mijn God, op U vertrouw ik.’ Psalm 91:1-2
Proef en geniet de goedheid van de HEER,
gelukkig de mens die bij Hem schuilt. Psalm 34:9
Wanneer we naar de omstandigheden kijken wordt ons hart onrustig.. Totdat het rust vindt bij GOD!
Gebed: Dank U wel, dat ik bij U rust kan vinden. Dat ik bij U beschutting vind. Dank U dat U boven alles regeert. Dat U de Koning der Koningen bent en de Heer der heren. Dank U voor dat ik op U mag vertrouwen. Ik stel mijn hoop steeds op U. Amen.
Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op Mij. Joh 4:1
Bezorgdheid maakt een mens neerslachtig, een hartelijk woord beurt hem op. Spreuken 12:25