Roddel

‘Heb jij gehoord van die en die? Hij schijnt weg te zijn bij zijn vrouw.’ ‘Echt?’ ‘Ja, maar ze was ook altijd weg, volgens mij. Ik kan me voorstellen dat je dan gaat lopen.’ ‘Of weet je al dat die en die een kind heeft? Volgens zeggen kon dat helemaal niet. Nou ik weet het ook niet hoor.’ ‘Die en die heeft alweer een nieuwe auto, zou hij een vreemd handeltje hebben?’ ‘Deze mensen, die hebben gewoon een groot probleem hoor, anders ga je niet weer weg.’ Enzovoort, vul maar in wat je weleens zegt. ‘Nee, gaan ze weer verhuizen?’

Een paar voorbeelden van kletspraat. Van iemand in een kwaad daglicht zetten. Van smaad, van praatjes de wereld ingooien.

‘Zullen we samen een bakkie doen?’ Een vriendin belt me op. ‘Gezellig! Zullen we gaan voor alleen een bakkie of zullen we de lunch ook doen?’ Kletsen en eten. Heerlijk! Lekker bakje muntthee is altijd na koffie mijn favoriet. Nee, niet het zakje honing in mijn thee, dat vind ik niet lekker. Ik lepel het lekker op. Het heeft al veel verbaasde blikken opgeleverd. ‘Wat doe jij nou met die honing?’ Ik doe er net even iets anders mee als jij.

Heb je het gehoord?

Vaak denken we te weten wat iemands motief is. In plaats van het de persoon te vragen, gaan we erover praten. ‘Nou belachelijk dat ze me niet meer terug appte, ze had er gewoon geen zin in. Ze negeert me steeds en wil zelf controle houden.’ Dit is iets wat je zou kunnen zeggen. Je denkt soms iemands hart te kennen en daarbij zijn of haar motieven. Ik leer dat ik zelfs de motieven van mijn man en kinderen niet WEET als ik ze niet heb gevraagd, en dus alleen maar af kan gaan op wat ze me vertellen. Zelfs mijn eigen hart is niet altijd te volgen. Bijzonder dat we dan denken het wel voor een ander te weten.

Ook ik kon soms roddelen over anderen. De Bijbel zegt dat het is als een lekkernij… Dus een gebakje, zak borrelnoten, reep chocola. Wat jij een lekkernij vindt, dat is roddel. ‘De woorden van een lasteraar zijn als lekkernijen, ze glijden immers af naar de schuilhoeken van ons hart.’ Spreuken 18:8. ‘Zo mensen, vandaag krijgt u een ander koekje dan normaal. We gaan een high tea organiseren met lasterpraat. Wie zullen we eerst opeten?’ In Galaten 5:15 staat: ‘Indien je echter elkaar opeet, ziet dan toe dat je niet door elkaar verslonden wordt.‘ Ik ben aan het leren om net als met een koekje te zeggen: ‘Nee dank je! Ik sla even af. Ik hoef je koekje niet.’ Soms als ik last had van jaloezie, van onzekerheid van of boosheid, dan kon ik nog weleens in de kuil van roddel stappen. Op korte termijn geeft het een goed gevoel. Je lijkt beter te zijn dan die ander.. ‘Neeeee, ik zou zoiets nooooit doen..’ Op langere termijn zet het je gevangen. De reden dat het je gevangen zet is, omdat je niet meer open naar de persoon kunt communiceren. Je hebt iets over iemand gezegd en hoopt dat het niet uit komt. Dat diegene er niet achter komt. ‘Het hart van de rechtvaardige overweegt, wat hij zal antwoorden, maar de mond der goddelozen stort boosheden uit.

Ik heb meegemaakt dat erover mij gepraat werd. Erg veel zelfs. Pijnlijk om mee te maken. Je weet niet wat ze allemaal vertellen. Ook niet wie de bron van het gerucht is. Je voelt dat het gebeurt en wordt wantrouwend naar iedereen. Bij verschillenden wist ik het zeker. Ze vluchtten bijna als ik ze tegenkwam. Ze kunnen je niet meer recht aankijken. Mijn hart wilde wraak. Ik voelde me zo klein. Ik durfde niet meer goed het dorp in en werd erg onzeker. Wat dachten mensen te weten? Wat werd erover mij verteld? Waarom kwamen mensen niet naar me toe om te vragen wat er waar was? Zou ik dat zelf doen? Ik had de neiging om degene wie ik dacht dat de bron was ter verantwoording te roepen. Waarom doe je dit? Of het terug te gaan doen.. Die persoon in een niet al te zonnig daglicht te zetten uit wraak. In Spreuken 26:4 staat: ‘Antwoord de zot niet naar zijn dwaasheid, opdat je niet aan hem gelijk wordt.’ Ik kon het dus niet zelf gaan oplossen. En wachtte op een moment dat het zou stoppen. Het leerde me hoe kwetsbaar ik ben. Hoe moeilijk het is, als je naam wordt gelasterd en je niets kunt doen om het te stoppen! Hoe dingen overal naartoe dwarrelen en je nooit alles meer op kunt halen. Ook leerde ik dat God zegt: ‘Zorg goed voor Mijn schepsel, anders kom je aan Mij, de Schepper.’ Wanneer we mensen belasteren en bekritiseren, dan komen we aan de Maker.

Het grappige van roddel is, dat je iemand zoekt waar je het kwijt kan. Op de een of andere manier voel je het aan wanneer iemand ervoor open staat. Maar Spreuken 26:30 zegt: ‘Waar geen hout is, dooft het vuur. Waar geen lasteraar is, komt de twist tot rust.‘ Dus wanneer je er niet voor open staat, zal het vuur geblust worden.

Er worden wonden gemaakt met roddel. Spreuken 12:18 zegt: ‘Er zijn er wier gepraat werkt als dolksteken, maar de tong der wijzen brengt genezing aan.’ Een mes in je rug, zo zal menigeen het verwoorden, vooral wanneer een vriend over hem roddelt. Het voelde veilig, en dan wordt er een mes getrokken en in je rug gestoken. Zelfs al wordt het mes verwijderd, dan nog blijft het een gevoelig litteken. Laten we mensen zegenen in plaats van vervloeken. Durf eens te vragen aan de persoon of het waar is, of je kunt helpen. Durven we bij ‘Heb je het al gehoord?’ te zeggen: ‘Nee dank je, ik wil het niet horen.’ Moeilijk maar haalbaar. ‘Wie een overtreding bedekt, jaagt liefde na; maar wie een zaak ophaalt, brengt scheiding tussen vrienden.’ Spreuken 17:9 En ‘Een vals karakter zaait voortdurend tweedracht, een lasteraar drijft vrienden uit elkaar.’ Spreuken 16:28. Oef, wat een pittige teksten hè? Ben je dan vrij? Laten we waken over onze mond. Over ons hart in eerste instantie. Wees wijs en praat met elkaar als er iets is en niet over elkaar. Er is moed voor nodig dit te doen. Het kan een enorme drempel zijn. Maar juist door openlijk te praten en de boel op tafel te leggen, de bittere koekjes ook te eten, zeg maar, dan komt er genezing. Je krijgt een vrijheid met iedereen te praten, omdat je vrij bent!

Behoed dan je tong voor het kwaad,
je lippen voor woorden van bedrog.’ Psalm 34:14

GEBED: ‘Zet, HEER, een wacht voor mijn lippen;
Behoed de deuren van mijn mond,
opdat ik mij, tot genen stond,
iets onbedachtzaams laat’ ontglippen.’ Psalm 141